Toen The Elder Scrolls IV: Oblivion in 2006 verscheen, zette het een nieuwe standaard voor openwereld-RPG’s. Met zijn uitgestrekte landschap, vrijheid in speelstijl en kenmerkende Bethesda-charme wist het miljoenen spelers te betoveren. Maar het was óók een game vol eigenaardigheden, buggy AI en onbedoelde komedie, eigenschappen die de game gaandeweg een cultstatus bezorgden. In Oblivion Remastered weten ontwikkelaar Virtuos en uitgever Bethesda die balans tussen nostalgie en modernisering verrassend goed te behouden.
Hoewel de titel “Remastered” doet vermoeden dat we slechts te maken hebben met een opgepoetste versie, is deze heruitgave in feite veel meer dan dat. De game is volledig opnieuw opgebouwd in Unreal Engine 5, wat resulteert in indrukwekkend vernieuwde graphics. Waar je vroeger nog met vierkante NPC-gezichten en mistige bossen te maken had, word je nu begroet met zonovergoten velden, realistische schaduwen en sfeervolle steden die echt tot leven lijken te komen. De visuele sprong is enorm, en tegelijk voelt alles nog steeds vertrouwd aan, alsof dit altijd al was hoe Oblivion eruit hoorde te zien.
De grootste gameplaywinst zit in het vechtsysteem. Waar het origineel bekend stond om zijn houterige zwaardgevechten en nauwelijks voelbare impact, introduceert Oblivion Remastered nieuwe animaties, geluidseffecten en visuele cues die gevechten dynamischer en bevredigender maken. De vrijheid in speelstijl blijft intact: of je nu een magiër, sluipmoordenaar of lompe strijder speelt, de basismechanieken zijn voldoende opgefrist om ook anno 2025 boeiend te blijven.
Oblivion’s open wereld blijft de grote trekpleister. Cyrodiil is geen drukbevolkte metropool, maar het ademt een tijdloze charme. Stadjes met hun eigen ritme, bewoners met hun vreemde gewoontes, en die typische Bethesda-logica waarbij een willekeurige NPC je plots een hoofdrol in een gilde geeft, het voelt nog steeds uniek aan. Er zit een luchtige absurditeit in die niet verloren is gegaan. Sterker nog: deze heruitgave lijkt het zelfs te omarmen.
Toch is niet alles rozengeur en maneschijn. Veel quests blijven hangen in verouderde ontwerpprincipes: heen-en-weer lopen, wachten tot het juiste tijdstip, eindeloze backtracking, het hoort erbij, maar voelt in een moderne context wel stroperig aan. En dan zijn er nog de kerkers: visueel mooier, maar nog steeds eentonig en vaak zonder echt bevredigend einde.
Een ander minpunt zijn de technische haperingen. Ondanks alle grafische pracht, draait de game niet overal soepel op de PS5. Met name in de open wereld daalt de framerate regelmatig, en stottert de game op momenten die juist episch zouden moeten zijn. Voor een remake van een bijna twintig jaar oude game is dat moeilijk te vergoelijken.